VEELGESTELDE VRAGEN
Beloofde Jezus de misdadiger leven in de hemel?
Toen Jezus terechtgesteld werd, beloofde hij de misdadiger die naast hem hing toekomstig leven in het paradijs. Hij zei tegen hem: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Lukas 23:43). Het is opvallend dat Jezus niet zei waar dat paradijs zou zijn. Bedoelde Jezus dat de misdadiger bij hem in de hemel zou zijn?
Eerst moeten we de vraag beantwoorden of de misdadiger wel in aanmerking kwam voor leven in de hemel. Mensen die de hoop hebben naar de hemel te gaan, zijn gedoopt in water en met heilige geest, wat wil zeggen dat ze volgelingen van Jezus en aangenomen zonen van God zijn (Johannes 3:3, 5). Nog een vereiste is dat ze zich aan Gods morele normen houden en eigenschappen als eerlijkheid, rechtschapenheid en medegevoel hebben (1 Korinthiërs 6:9-11). Ze moeten ook hun hele leven op aarde trouw aan God en Christus blijven (Lukas 22:28-30; 2 Timotheüs 2:12). Alleen door aan deze vereisten te voldoen, kunnen ze laten zien dat ze het waard zijn een opstanding te krijgen en dat ze geschikt zijn voor de belangrijke taak die hun in de hemel wacht, namelijk duizend jaar lang als priesters en koningen met Christus over de mensheid regeren (Openbaring 20:6).
Maar de man naast Jezus leefde als misdadiger en stierf als misdadiger (Lukas 23:32, 39-41). Het is waar dat hij respectvol was toen hij tegen Jezus zei: „Denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt” (Lukas 23:42). Toch was hij geen met heilige geest gedoopte volgeling van Jezus, en hij had in zijn leven ook nog niet bewezen rechtvaardig en getrouw te zijn. Lijkt het redelijk dat Jezus hem zou beloven dat hij in de hemel als koning zou mogen regeren naast zijn getrouwe volgelingen die hun rechtschapenheid wél hadden bewezen? — Romeinen 2:6, 7.
Ter vergelijking: Als iemand u om vergeving zou vragen na geld van u te hebben gestolen, zou u kunnen besluiten geen aanklacht tegen hem in te dienen. Maar zou u hem de zorg toevertrouwen voor uw zaak of voor uw gezin? Die zorg zou u alleen overlaten aan personen die u volledig vertrouwt. Hetzelfde principe geldt voor degenen aan wie de hoop op hemels leven wordt gegeven. Ze moeten laten zien dat er alle reden is om erop te vertrouwen dat ze zich aan Gods rechtvaardige normen zullen houden als ze over de aarde regeren (Openbaring 2:10). Het verzoek van de misdadiger was misschien wel oprecht, maar hij had nog niet bewezen dat hij zo’n vertrouwen waard was.
Maar zei Jezus dan niet dat de misdadiger nog diezelfde dag bij hem in de hemel zou zijn? Dat kan hij nooit hebben bedoeld, want hij ging zelf die dag nog niet de hemel binnen. Hij was drie dagen „in het hart der aarde”, het graf (Mattheüs 12:40; Markus 10:34). En na zijn opstanding bleef hij nog veertig dagen op aarde voordat hij naar de hemel ging (Handelingen 1:3, 9). De misdadiger kan dus niet op die dag bij Jezus in de hemel zijn geweest.
In welk paradijs zou de misdadiger dan komen? Na de opstanding zal hij in het paradijs op aarde zijn, waar Jezus over zal regeren (Handelingen 24:15; Openbaring 21:3, 4). Om meer te weten te komen over dat paradijs en over wat God van ons vraagt, kunt u contact opnemen met een van Jehovah’s Getuigen.