Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wist u dit?

Wist u dit?

Had Jezus het mis toen hij zei dat zout zijn kracht kan verliezen?

Jezus zei in zijn Bergrede tegen zijn volgelingen: „Gij zijt het zout der aarde; maar indien het zout zijn kracht verliest, hoe zal het dan zijn zoutheid terugkrijgen? Het is nergens meer bruikbaar voor dan om naar buiten geworpen te worden ten einde door de mensen te worden vertrapt” (Mattheüs 5:13). Zout is een conserveringsmiddel. Jezus’ illustratie betekende dus waarschijnlijk dat zijn volgelingen anderen konden en moesten beschermen tegen geestelijk en moreel bederf.

Zoutafzettingen bij de Dode Zee

Over Jezus’ opmerking dat zout zijn kracht kan verliezen, zegt The International Standard Bible Encyclopedia: „Het zout uit de Dode Zee was over het algemeen vervuild met andere mineralen; het zout in dit mengsel kon dus oplossen en wegspoelen, waarna er een smaakloze substantie overbleef.” Het is daarom begrijpelijk dat Jezus dat residu beschreef als „nergens meer bruikbaar voor dan om naar buiten geworpen te worden”. De encyclopedie zegt verder nog: „Hoewel het zout uit de Dode Zee onzuiver was en daarom inferieur aan de meeste soorten zeezout, was het door de beschikbaarheid ervan (het kon gewoon langs de kust verzameld worden) in Palestina de voornaamste bron van zout.”

Waarom zou Jezus’ gelijkenis over het verlies van een drachme zijn luisteraars hebben aangesproken?

Een drachme

Jezus vertelde een gelijkenis over een vrouw die een van haar tien drachmen kwijtraakte. Daarna pakte ze een lamp en ging ze haar huis vegen tot ze de munt terugvond (Lukas 15:8-10). In Jezus’ tijd was een drachme bijna een dagloon waard; het ging dus om een flink bedrag. Maar het beeld dat Jezus schetste was om nog meer redenen realistisch.

Volgens sommige naslagwerken gebruikten vrouwen munten vaak als sieraden. Jezus had het dus misschien over een munt die bij een dierbaar erfstuk of de bruidsschat van een vrouw hoorde. Hoe dan ook, het is te begrijpen dat een vrouw die een van haar tien munten kwijtraakte, heel veel moeite deed om hem terug te vinden.

In Jezus’ tijd waren de huizen ontworpen om zo min mogelijk licht en warmte binnen te laten; er zaten weinig of geen ramen in. De vloer was meestal bedekt met stro of gedroogde stengels van planten. Als een munt op de grond viel, was die moeilijk terug te vinden. Een Bijbelcommentator zegt: „Als iemand een vrij klein voorwerp, zoals een geldstuk, in zo’n ruimte verloor, was een lamp aansteken en het huis vegen de meest logische aanpak om het terug te vinden.”