Wist u dit?
Wist u dit?
Welke strategieën pasten de inwoners van Israël met het oog op het lange droge jaargetijde toe om zich van voldoende water te verzekeren?
▪ Tussen oktober en april regent het in Israël en veranderen de stroomdalen soms in woeste beken. Maar ’s zomers vallen de meeste van die ’rivieren’ droog en komt het voor dat het maandenlang niet regent. Hoe zorgden de mensen in Bijbelse tijden ervoor dat ze altijd over voldoende water beschikten?
Ze losten dat probleem op door geulen in de berghellingen uit te houwen en de winterregens naar ondergrondse holten of regenbakken te leiden, zogenoemde cisternen. De daken van de huizen waren enigszins hellend, zodat het regenwater naar deze reservoirs liep. Veel gezinnen hadden hun eigen regenbak, waaruit ze water konden putten om hun dorst te lessen (2 Koningen 18:31; Jeremia 6:7).
De Israëlieten maakten ook gebruik van natuurlijke bronnen. In de hooglanden sijpelt de winterregen in de grond totdat het water een ondoordringbare rotslaag bereikt, waar het overheen loopt totdat het in een bron weer te voorschijn komt. Dat dorpen vaak bij een bron (Hebreeuws: en) werden gebouwd, blijkt uit plaatsnamen als En-Semes, En-Rogel en En-Gedi (Jozua 15:7, 62). In Jeruzalem werd er in massief gesteente een waterleiding uitgehakt om de stad van bronwater te voorzien (2 Koningen 20:20).
Waar geen natuurlijke bronnen waren, werd een put (Hebreeuws: beʼer) gegraven, zoals die in Berseba, om ondergronds water aan te boren (Genesis 26:32, 33). De schrijver André Chouraqui merkt op dat „de technische oplossingen die ze bedachten nu nog bewondering afdwingen”.
In wat voor huis zou Abram (Abraham) gewoond kunnen hebben?
▪ Abram en zijn vrouw woonden in de welvarende Chaldeeuwse stad Ur. Maar in opdracht van God verlieten ze die stad en gingen ze in tenten wonen (Genesis 11:31; 13:12). Sta er eens bij stil wat een offer deze verandering voor hen betekend kan hebben.
Ur, in het hedendaagse Irak gelegen, werd tussen 1922 en 1934 door Leonard Woolley opgegraven. Ruim zeventig van de gebouwen die hij aantrof, waren uit baksteen opgetrokken huizen. De kamers van veel van die huizen lagen rond een geplaveide centrale binnenplaats. De binnenplaats liep enigszins af naar het midden, waar via een afvoer het afvalwater wegliep. In de grotere huizen hadden gastenkamers hun eigen toiletruimte. Op de benedenverdieping bevonden zich ook nog keukens met stookplaatsen en slaapvertrekken voor slaven. Het gezin woonde op de bovenverdieping, die bereikt werd via een trap. De trap leidde naar een houten galerij die rond de binnenplaats liep en toegang gaf tot de deuren van de bovenkamers.
„Een huis (...) met geplaveide binnenplaats en keurig witgekalkte muren, een eigen riolering, (...) zo’n tien of meer kamers, impliceert een echt hoge levensstandaard”, schreef Woolley. „En dit zijn dan de huizen (...) van de middenklasse, winkeliers, kleine handelaren, schrijvers, enzovoorts.”
[Illustratie op blz. 19]
Cisterne in Horvot Mezada (Israël)
[Verantwoording]
© Masada National Park, Israel Nature and Parks Authority
[Illustratie op blz. 19]
Tekening van een huis uit de tijd van Abraham
[Verantwoording]
© Drawing: A. S. Whitburn