Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Uit de onderzeedienst, in de heilige dienst

Uit de onderzeedienst, in de heilige dienst

Uit de onderzeedienst, in de heilige dienst

Verteld door Andrew Hogg

„Als we ooit onze kernkoppen moeten lanceren,” zei de commandant van onze onderzeeboot, „heeft onze missie gefaald.” Dat lokte levendige discussies uit over de ethiek van nucleaire oorlogvoering. Maar wat had me ertoe gebracht bij de onderzeedienst te gaan?

IK BEN geboren in 1944 in Philadelphia (Pennsylvania, VS). In mijn jeugdjaren werd ik sterk beïnvloed door mijn vader, grootvader en oom, die allemaal in het leger hadden gediend en dat zagen als het hoogste waarvoor een mens zich kan inzetten. Als jongetje bezocht ik de nabijgelegen marinewerf en zag daar mijn eerste onderzeeër. Vanaf dat moment wilde ik bij de onderzeedienst. Tijdens mijn laatste jaar van de middelbare school werd ik toegelaten tot de officiersopleiding van de Amerikaanse marine. Vier jaar later, in juni 1966, voltooide ik mijn studie.

Ik begon aan een opleiding nucleaire techniek en operaties van de onderzeedienst. In april 1967 trouwde ik met Mary Lee Carter, die nog steeds mijn lieve vrouw is. En in maart 1968 kwam mijn jongensdroom eindelijk uit toen ik werd aangesteld op mijn eerste schip, de onderzeeboot USS Jack. Ongeveer een jaar later werd de oudste van onze twee kinderen geboren: onze dochter, Allison.

In 1971 werd ik technisch officier van de USS Andrew Jackson, een met polarisraketten uitgeruste onderzeeboot. De commandant hiervan deed de uitspraak waar mijn verhaal mee begon. Met deze boot kregen we met een noodsituatie te maken waar alle bemanningsleden van een onderzeeër doodsbang voor zijn: brand. Terwijl ik samen met enkele andere officieren iets na middernacht zat uit te rusten, voelden we een dreun. Vervolgens hoorden we de sirene van het hoofdalarm en de woorden over de geluidsinstallatie: „Brand in machinekamer één!”

Omdat ik verantwoordelijk was voor praktisch alle mechanische en elektrische systemen, rende ik naar het achterschip om de schade op te nemen. Er was plotseling brand ontstaan in een van de zuurstofgeneratoren, die inhaleerbare lucht produceren. Vier van ons deden snel een zuurstofmasker op en verdreven alle brandbare gassen uit de ruimte. Gelukkig raakte niemand gewond. Ondanks dat incident konden we onze missie voortzetten: een bewijs van de goede training van de bemanning.

Ik ging over een vredestichter lezen

Als tegenwicht tegen de werkstress werden we aangemoedigd enkele uren per week iets cultureels te lezen. Gewoonlijk las ik biografieën van militaire grootheden. Maar deze keer besloot ik iets te lezen over iemand die bekendstaat als vredestichter, Jezus Christus. Ik pakte de bijbel die ik had gekregen toen ik afstudeerde en stortte me op de evangeliën. Maar ik kreeg meer vragen dan antwoorden. Ik had hulp nodig.

Tegen het eind van onze patrouillemissie riep onze commandant de officieren bijeen in de officiersmess en zei: „Heren, onze werktuigkundige heeft net de beste baan in de Amerikaanse marine gekregen. Hij wordt technisch officier op het eerste schip van de nieuwste klasse aanvalsonderzeeërs.” Ik was sprakeloos!

Vanwege mijn nieuwe taak verhuisde ons gezin naar Newport News (Virginia), waar de USS Los Angeles gebouwd werd. Ik was verantwoordelijk voor het testen van technische systemen en ontwierp technische handleidingen en opleidingsprogramma’s. Het werk was uitermate complex maar gaf me veel voldoening. Ondertussen werd onze zoon, Drew, geboren. Nu ik twee kinderen had, ging ik weer nadenken over God: Hoe denkt hij over oorlog? Wat gebeurt er als je sterft? Is er een hel?

Eindelijk antwoorden!

Rond die tijd begon mijn vrouw gesprekken met twee Getuigen van Jehovah te hebben. Toen ik op een dag vanaf de scheepswerf naar huis belde, zei Mary Lee: „Ik heb twee ’Bijbeldames’ op visite.”

„Van welke kerk zijn ze?”, vroeg ik.

„Het zijn Getuigen van Jehovah”, antwoordde ze.

Ik had geen idee wie de Getuigen waren, maar ik wilde de Bijbel begrijpen. „Nodig ze maar uit om een avondje bij ons langs te komen”, zei ik. Kort daarna kwam een van hen terug met haar man, en mijn vrouw en ik begonnen de Bijbel te bestuderen.

Eindelijk kreeg ik antwoorden op de vragen die me jarenlang bezig hadden gehouden. Zo leerde ik dat de doden „zich van helemaal niets bewust” zijn, alsof ze zich in een diepe slaap bevinden — een vergelijking die Jezus gebruikte (Prediker 9:5; Johannes 11:11-14). De doden ervaren dus geen gelukzaligheid of pijniging maar ’slapen’ in de dood, in afwachting van een opstanding.

Mary Lee en ik begonnen ook bijeenkomsten in de plaatselijke Koninkrijkszaal bij te wonen. Daar zagen we Getuigen van allerlei culturele en etnische achtergronden en van verschillende opleidingsniveaus die God in vrede en eenheid dienden. Mijn vrouw en ik concludeerden dat de Bijbel het leven van mensen echt kan verbeteren (Psalm 19:7-10).

We stonden voor een beslissing

Toen de Arabisch-Israëlische oorlog van 1973 uitbrak, moesten de onderzeeboten van de Amerikaanse Atlantische vloot hun posities innemen. Dingen hadden makkelijk kunnen escaleren, en ik ging beseffen dat alleen Gods koninkrijk, en niet de menselijke politiek, ware en blijvende vrede zal brengen. Ik had in feite vaak gebeden: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde” (Mattheüs 6:9, 10). Maar nu begreep ik dat Gods koninkrijk een hemelse regering is die binnenkort over de hele aarde zal regeren en alle kwaad en kwaaddoeners zal verwijderen (Daniël 2:44; 7:13, 14).

Een Bijbelpassage waar ik erg mee zat, was 2 Korinthiërs 10:3, 4. Ware christenen, zo wordt daar gezegd, „voeren geen oorlog overeenkomstig datgene wat wij zijn in het vlees. Want de wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God.” Ik was te weten gekomen dat die „wapenen” van geestelijke aard waren, en dat „het zwaard van de geest” — de Bijbel — daar ook toe behoorde (Efeziërs 6:17).

Ik stond nu op een tweesprong. Zou ik mijn huidige carrière voortzetten, die ik tot nu toe heel interessant en leuk had gevonden, of zou ik mijn leven in overeenstemming brengen met de Bijbelse waarheid? Na dit vaak in gebed te hebben voorgelegd, kwam ik tot de conclusie dat als ik echt een vredestichter wilde zijn, ik het op Gods manier moest doen.

Mijn nieuwe ’opperbevelhebber’

Mary Lee en ik spraken en baden over onze toekomst en besloten de enige echte ’opperbevelhebber’ — Jehovah God — te gaan dienen. We namen allebei het besluit om ons leven aan Jehovah op te dragen, en ik diende mijn ontslag bij de marine in. Ik werd vervolgens overgeplaatst naar Norfolk (Virginia) in afwachting van mijn bewijs van ontslag. De meeste officieren konden mijn besluit niet begrijpen en sommige stelden zich vijandig op. Maar andere waren oprecht geïnteresseerd in mijn Bijbelse standpunt en respecteerden mijn beslissing.

In 1974 kreeg ik mijn ontslag. Datzelfde jaar werden mijn vrouw en ik als symbool van onze opdracht aan God op de „Goddelijke voornemen”-districtsvergadering van Jehovah’s Getuigen in Hampton (Virginia) gedoopt (Mattheüs 28:19, 20). Ons nieuwe leven was begonnen.

Nieuwe uitdagingen

Mary Lee en ik hadden twee kleine kinderen, geen inkomen en konden met het geld dat we hadden slechts een paar maanden vooruit. Ik stuurde mijn cv naar een aantal werkgevers en liet de kwestie in Gods handen. Het duurde niet lang of ik kreeg een baan aangeboden. Het salaris was ongeveer de helft van wat ik bij de marine verdiend had, maar dankzij deze baan konden we in de omgeving blijven wonen.

Mijn vrouw en ik maakten geestelijke vorderingen en wilden meer in Jehovah’s dienst doen. Een gezin van Getuigen dat we kenden, was verhuisd naar Midden-Virginia om te dienen waar de behoefte aan Bijbelleraren groter was, en ze nodigden ons uit hen te komen bezoeken. Eén bezoekje was genoeg: we besloten te gaan verhuizen. Ik vroeg op mijn werk of ik overgeplaatst kon worden, en tot mijn vreugde werd mijn verzoek ingewilligd. Ik kreeg zelfs promotie! En mijn werkgever wilde onze verhuiskosten betalen. God zorgt inderdaad voor degenen die zijn wil proberen te doen, dachten we (Mattheüs 6:33).

Omdat we ons leven altijd relatief eenvoudig hebben gehouden, konden Mary Lee en ik zo veel mogelijk van onze tijd aan de prediking besteden. Dat maakte het dan weer mogelijk om veel tijd met onze twee lieve kinderen door te brengen terwijl ze opgroeiden. En het geeft ons immens veel vreugde te zien dat Allison en Drew alle twee „voortgaan in de waarheid te wandelen” (3 Johannes 4; Spreuken 23:24).

We hebben tijden gekend waarin onze financiële situatie, huisvesting, gezondheid en gewoon het ouder worden ons zorgen hebben gebaard. Maar Jehovah heeft ons altijd bijgestaan. Heb ik spijt dat ik de onderzeedienst heb verlaten? Absoluut niet! Als Mary Lee en ik terugkijken op ons leven, kunnen we zonder enige twijfel zeggen dat het dienen van Jehovah beslist het mooiste en dankbaarste is waarvoor iemand zich kan inzetten (Prediker 12:13).

[Inzet op blz. 14]

We besloten de enige echte ’opperbevelhebber’ te dienen

[Illustratie op blz. 12, 13]

De USS „Los Angeles”

[Verantwoording]

U.S. Navy photo

[Illustratie op blz. 13]

Mary Lee en ik nu