Weet u dat?
Weet u dat?
(De antwoorden van deze quiz zijn te vinden in de vermelde bijbelcitaten, en de volledige lijst met antwoorden staat op bladzijde 19. Raadpleeg voor aanvullende informatie de publicatie „Inzicht in de Schrift”, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.)
1. Welke uitdrukking gebruikte Jezus vaak om zijn toehoorders van de nauwkeurigheid van zijn beweringen te doordringen? (Mattheüs 5:18)
2. Over wie werd gezegd: „De kleinste telde voor honderd, en de grootste voor duizend”? (1 Kronieken 12:8-14)
3. Wie wordt gewoonlijk genoemd in samenhang met Davids dappere strijders Joab, Abisaï en Asaël? (2 Samuël 2:18)
4. Wat moet men volgens Jezus doen om gered te worden hoewel men ter wille van zijn naam een voorwerp van haat kan zijn? (Markus 13:13)
5. Hoeveel zonen had Haman, die allemaal ten gevolge van zijn vijandschap tegenover de joden werden gedood? (Esther 9:10)
6. Wat voor geestelijk schepsel raakte Jesaja’s lippen aan met een gloeiende kool zodat Jesaja zijn profetische toewijzing kon vervullen? (Jesaja 6:6)
7. Wie was Herodes’ „gevolmachtigde” wiens vrouw, Johanna, Jezus diende? (Lukas 8:3)
8. Tot het verkrijgen van welk verantwoordelijk ambt moedigde Paulus mannen in de gemeente aan? (1 Timotheüs 3:1)
9. Wat waren de namen van de vier rivieren die zich vertakten van de „rivier die van Eden uitging”? (Genesis 2:10-14)
10. Waartoe was een weinig zuurdeeg volgens Paulus in staat? (Galaten 5:9)
11. Wat waren de namen van Noachs drie zonen uit wie „de gehele bevolking van de aarde” voortgekomen is? (Genesis 9:18, 19)
12. Wie was de vader van de profeet Samuël? (1 Samuël 1:19, 20)
13. In de buurt van welke boven het Dal van Jizreël gelegen strategische stad werden veel beslissende veldslagen gestreden? (Rechters 5:19)
14. Welke taken kregen de Gibeonieten toegewezen nadat zij door hun list waren gered? (Jozua 9:27)
15. Welke benaming werd er gegeven aan de twaalf discipelen die Jezus persoonlijk had uitgekozen? (Mattheüs 10:2)
16. Met welke titels, die slechts Jezus toebehoorden, moesten zijn discipelen zich, zoals hij zei, niet laten aanspreken? (Mattheüs 23:8, 10)
17. In welk land schreef Paulus het boek Hebreeën? (Hebreeën 13:24)
18. Welke bewoordingen gebruikte Job om duidelijk te maken dat hij echt ternauwernood aan de dood ontsnapt was? (Job 19:20)
19. Waar werd in oude tijden het graan van de halmen en het kaf gescheiden? (Ruth 3:3)
20. Waarom werd Jozef door zijn broers gehaat? (Genesis 37:3-11)
Antwoorden van de quiz
1. „Voorwaar, ik zeg u”
2. De snelle en dappere, sterke mannen van de stam Gad die zich bij David voegden in de wildernis toen hij wegens koning Saul nog in zijn bewegingsvrijheid beperkt was
3. Hun moeder, Zeruja
4. Tot het einde volharden
5. Tien
6. Een seraf
7. Chuzas
8. „Een opzienersambt”
9. Pison, Gihon, Hiddekel en Eufraat
10. De gehele massa te doen gisten
11. Sem, Cham en Jafeth
12. Elkana
13. Megiddo
14. Zij werden „houthakkers en waterputters voor de vergadering en voor Jehovah’s altaar”
15. Apostelen
16. Rabbi en leider
17. Italië
18. „Ik ontkom met de huid van mijn tanden”
19. Op de dorsvloer
20. Omdat zijn vader hem meer liefhad en vanwege de dromen die hij kreeg