Psalmen 32:1-11
Van David. Een maskil.*
32 Gelukkig de mens van wie de overtreding wordt vergeven, van wie de zonde wordt bedekt.*+
2 Gelukkig de mens van wie Jehovah de schuld niet telt,+die in zijn geest geen bedrog heeft.
3 Toen ik bleef zwijgen, teerden mijn botten weg en kreunde ik de hele dag.+
4 Want dag en nacht drukte uw hand* zwaar op mij.+
Mijn kracht verdampte* als water in de droge zomerhitte. (sela)
5 Uiteindelijk bekende ik mijn zonde aan u,ik bedekte mijn fout niet.+
Ik zei: ‘Ik zal mijn overtredingen aan Jehovah bekennen.’+
En u vergaf mijn fouten en zonden.+ (sela)
6 Daarom zal wie loyaal is tot u bidden+terwijl u nog te vinden bent.+
Dan zal zelfs de watervloed hem niet bereiken.
7 U bent een schuilplaats voor mij,u beschermt me tegen ellende.+
U omringt me met gejuich van bevrijding.+ (sela)
8 ‘Ik geef je inzicht en leer je welke weg je moet gaan.+
Ik geef je advies, mijn oog rust op jou.+
9 Wees niet koppig als een redeloos paard of muildier+dat bedwongen moet worden met toom of halstervoordat het bij je komt.’
10 Een slecht mens heeft veel problemen,maar wie op Jehovah vertrouwt, wordt omringd met Zijn loyale liefde.+
11 Vind vreugde in Jehovah en wees vrolijk, rechtvaardigen.
Juich van vreugde, al wie oprecht van hart is.