De eerste brief aan de Korinthiërs 4:1-21
4 Je moet ons bezien als bedienden* van Christus en beheerders van Gods heilige geheimen.+
2 En van beheerders wordt verwacht dat ze getrouw zijn.
3 Het maakt mij heel weinig uit of door jullie of een menselijke instantie* onderzoek naar mij wordt gedaan. Ik onderzoek mijzelf niet eens.
4 Want ik ben me er niet van bewust dat er iets tegen me is. Maar dat bewijst nog niet dat ik rechtvaardig ben. Hij die me onderzoekt is Jehovah.*+
5 Oordeel daarom niet+ voorbarig, voordat de Heer komt. Hij zal de verborgen dingen van de duisternis aan het licht brengen en de bedoelingen van het hart bekendmaken, en dan zal iedereen van God de lof krijgen die hem toekomt.+
6 Broeders, ik heb deze dingen op mijzelf en Apollos+ toegepast* voor jullie bestwil, zodat jullie via ons deze regel leren: ‘Ga niet buiten de dingen die geschreven staan.’ Dan word je niet opgeblazen van trots+ en zul je niet de een boven de ander voortrekken.
7 Want wat maakt jou anders dan anderen? Wat heb je dat je niet hebt gekregen?+ En als je het gekregen hebt, waarom schep je dan op alsof je het niet hebt gekregen?
8 Zijn jullie al verzadigd? Zijn jullie al rijk? Zijn jullie al als koningen gaan regeren+ zonder ons? Ik zou wel willen dat jullie al als koningen waren gaan regeren, dan konden ook wij met jullie als koningen regeren.+
9 Want volgens mij heeft God ons, de apostelen, als laatste tentoongesteld als mensen die ter dood zijn veroordeeld,+ want we zijn een theaterschouwspel geworden voor de wereld+ en voor engelen en voor mensen.
10 Wij zijn dwaas+ ter wille van Christus, maar jullie zijn verstandig in Christus. Wij zijn zwak, maar jullie zijn sterk. Jullie worden geëerd, maar wij veracht.
11 Tot op dit moment lijden we honger+ en dorst,+ hebben we nauwelijks kleren,* worden we afgeranseld,*+ zijn we dakloos
12 en doen we zwaar werk met onze eigen handen.+ Worden we beledigd, dan zegenen we.+ Worden we vervolgd, dan verdragen we het geduldig.+
13 Worden we belasterd, dan antwoorden we vriendelijk.*+ Tot nu toe worden we bezien als het uitschot* van de wereld, het uitvaagsel van de maatschappij.
14 Ik schrijf die dingen niet om jullie tot schaamte te brengen, maar om jullie als mijn geliefde kinderen te waarschuwen.
15 Want ook al hebben jullie 10.000 voogden* in Christus, veel vaders hebben jullie niet. Ik ben in Christus Jezus jullie vader geworden door het goede nieuws.+
16 Ik vraag jullie daarom dringend om mij na te volgen.+
17 Om die reden stuur ik Timotheüs naar jullie toe, want hij is mijn geliefde en trouwe kind in de Heer. Hij zal jullie herinneren aan mijn werkwijze* in verband met Christus Jezus,+ zoals ik die overal in elke gemeente onderwijs.
18 Sommigen zijn opgeblazen van trots, want ze denken dat ik niet naar jullie toe kom.
19 Maar als Jehovah* het wil, zal ik binnenkort naar jullie toe komen, niet om te horen wat die opscheppers zeggen maar om te weten te komen of ze ook kracht hebben.
20 Want het Koninkrijk van God is geen kwestie van woorden maar van kracht.
21 Wat willen jullie liever? Zal ik met de stok*+ naar jullie toe komen of met liefde en een geest van zachtaardigheid?
Voetnoten
^ Of ‘ondergeschikten’.
^ Of ‘rechtbank’.
^ Of ‘overgebracht’.
^ Of ‘toegetakeld’.
^ Lett.: ‘zijn naakt’.
^ Lett.: ‘smeken we’.
^ Of ‘afval’, ‘vuil’.
^ Of ‘leermeesters’.
^ Lett.: ‘mijn wegen’.
^ Of ‘roede’.